Vanuit onze jeugd krijgen we waarden en overtuigingen mee. Deze dragen we vaak onbewust uit in de manier waarop we leidinggeven. Ze botsen soms met waarden en verwachtingen van collega’s. Dat kan stevige leiderschapsdilemma’s teweegbrengen.
Kippen, katten en konijnen
Het is voorjaar 1967. Mijn vader werkt in de moestuin. Ik ben graag bij hem in de buurt om hem te helpen. In keurige rechte rijen prikt hij om de tien cm gaten in de grond. Ik mag er de gedroogde boontjes in laten vallen. Pa plaats er lange bamboestokken langs. In viertallen bindt hij ze bovenin samen waardoor ze de vorm krijgen van een wigwamtent. In de nok worden ze met elkaar verbonden door dezelfde stokken. Zo kunnen ze niet omvallen. Binnen de kortste keren klimmen de plantjes van de peultjes er langs omhoog. Ik ben gek op peultjes.
Het hele jaar eten we groenten en fruit van eigen grond. Tuin- en snijbonen, peultjes, tomaten, aardappelen en sla in de zomer. In de winter oogst hij rode kool en prei. De boerenkool en de spruitjes worden pas gegeten wanneer er een nachtvorst overheen is gegaan, zo hoort dat.
We genieten met zijn allen van de jaarlijkse pluk van de pruimen, ergens in augustus. We kunnen niet wachten tot ze rijp zijn. Buikpijn hebben we omdat we ze te vroeg plukken en eten. Het mag de pret niet drukken.
Pa heeft ook kippen, voor de slacht wel te verstaan. Wanneer ze 7 tot 8 weken oud zijn worden ze op een boomstronk gelegd en hakt mijn vader hen de kop af. Als kinderen kijken we toe en hebben lol om die gekke kippen zonder kop die nog even door de tuin heen springen.
Ook de konijntjes treft een soortgelijk lot. De mondjes moeten worden gevuld.
De poezen zijn van mij. Ik ben er gek op. Naar een nest jonge katjes kan ik in de schuur uren zitten kijken. Daar staat de doos met een oude lap erin waar moederpoes hen baarde. We wonen aan een drukke straat. Zo kan het gebeuren dat poes onder een auto komt. Ik ben verdrietig, speel verder en dan komt er een nieuwe poes.
Zo groei ik op, dicht bij de natuur. Kennis over de seizoenen, hun groenten en vlees krijg ik met de paplepel ingegoten. Mijn jeugd leert mij dat het leven ook hard kan zijn.
Het is 2009. Als directeur van een middelbare hotelschool geef ik leiding aan een team van 75 collega’s. Hardwerkende en aardige mensen met hun eigen historie, waarden en overtuigingen.
Ik voel me betrokken bij hen, probeer dichtbij te zijn en rekening te houden met hun omstandigheden.
Op een ochtend in oktober krijg ik een telefoontje van een collega. Ze huilt en vertelt me dat ze de dag ervoor afscheid heeft moeten nemen van haar hond. Ze is niet in staat te komen werken.
Empathie wint het van nuchterheid maar ik heb last van de beslissing die ik neem.